De zuidelijke staten van Amerika waren fanatieke voorstanders van slavernij. Als ze voortaan loon moesten gaan betalen zeiden ze, dan zouden ze hun plantages nooit winstgevend kunnen houden. Het noorden was meer geïndustrialiseerd en door de inzet van machines niet zo afhankelijk van goedkope (slaven)arbeid. De noorderlingen vonden dat de economie zich moest ontwikkelen op basis van vrije arbeid van vrije mensen. Rond 1800 schaften steeds meer noordelijke staten de slavernij af. Steeds meer mensen sloten zich aan bij het abolitionisme. Dat is een beweging die zich inzette voor afschaffing van de slavernij. Ze gaven bijvoorbeeld hulp aan gevluchte slaven in de ‘ondergrondse spoorweg’. Dit was een systeem van smokkelroutes voor gevluchte slaven. Onderweg waren er onderduikadressen (stations). Weggelopen slaven reisden via verschillende stations naar het veilige noorden.