De tocht over de Atlantische Oceaan duurde ongeveer zeven weken. Slaven werden tweemaal per dag gelucht op het bovendek. Maar verder waren de omstandigheden bar en boos: mannen zaten in het donker, dicht op elkaar, met handboeien om hun handen en voeten. Omdat de ruimte niet hoger was dan 70 cm, konden ze niet rechtop zitten. Vrouwen en kinderen zaten in een aparte ruimte. Regelmatig werden er vrouwen door de bemanning verkracht. De scheepsruimten werden viezer door braaksel, bloederig slijm en ontlasting. Slavenschepen stonken zo erg, dat ze op uren afstand te ruiken waren! Als matrozen de slavenruimten in moesten, bonden ze eerst een met rum gedrenkte doek voor hun mond. Ziekten als dysenterie en pokken eisten vele slachtoffers. Andere Afrikanen waren zo bang en wanhopig, dat ze zichzelf overboord wierpen. Waarschijnlijk kwamen er van de dertien miljoen Afrikanen die in West-Afrika aan boord gingen, maar ongeveer elf miljoen levend aan. Van deze slaven zijn er ongeveer 550 000 door Nederlanders vervoerd, van wie er 460 000 Amerika levend bereikten.